Normaal gesproken wordt bij het bepalen van de ontslagvergoeding uitgegaan van het laatstverdiende loon. Maar vanwege het zwangerschapsverlof is het laatstverdiende loon lager dan normaal.

De Raamovereenkomst inzake ouderschapsverlof bepaalt het volgende: de op de datum van ingang van het ouderschapsverlof door de werknemer verworven rechten of rechten in wording blijven ongewijzigd behouden tot het einde van het ouderschapsverlof. Na afloop van het ouderschapsverlof zijn deze rechten, met inbegrip van de uit de wetgeving, collectieve overeenkomsten of nationale gebruiken voortvloeiende veranderingen, van toepassing. De vraag is hoe deze bepaling moet worden geïnterpreteerd. Deze vraag is aan het Hof van Justitie voorgelegd. Het Hof oordeelde als volgt:

„Clausule 2, punt 6, van de raamovereenkomst inzake ouderschapsverlof die als bijlage bij richtlijn 96/34/EG van de Raad van 3 juni 1996 is gevoegd, moet aldus worden uitgelegd dat in geval van eenzijdige beëindiging van een arbeidsovereenkomst door de werkgever tijdens het stelsel van de verminderde arbeidsprestaties, zonder dringende reden of zonder inachtneming van de wettelijk bepaalde opzeggingstermijn, de aan de werknemer verschuldigde opzeggingsvergoeding dient te worden bepaald op grond van het basisloon berekend alsof de werknemer zijn arbeidsprestaties niet wegens ouderschapsverlof had verminderd.”

Als ik deze uitspraak interpreteer zou ik oordelen dat de ontslagvergoeding moet worden gebaseerd op basis van het aantal contracturen.